Zomereczeem

ZOMERECZEEM

Zomereczeem is een huidaandoening bij paarden die zijn naam dankt aan het feit dat het vooral in de zomer voorkomt, en dan met name bij paarden die dag en nacht in de wei staan. Na langdurig gissen en vele onderzoekingen is aangetoond dat het zomereczeem veroorzaakt wordt door een allergische reactie op de steek van een klein mugje; de culicoïdes. Deze mugjes hebben de merkwaardige gewoonte dat ze niet binnenshuis komen waardoor paarden die op stal staan gevrijwaard blijven van hun aanval.

Oorzaken
Voordat duidelijk werd dat de culicoïdes de veroorzaker was van het zomereczeem uitten velen hun vermoedens omtrent de mogelijke oorzaken in de “lezerspost- rubrieken van vaktijdschriften. Maar dierenartsen en zelfs professoren wisten geen antwoord.
Een aantal van hen zocht de oorzaak in de voeding; daarbij werden een gebrek aan bepaalde mineralen, een verstoorde darmflora door verkeerde voeding en een reactie op het eiwitrijke voorjaarsgras omdat de verschijnselen in het voorjaar opkwamen als mogelijke oorzaken genoemd. Ook klimatologische invloeden, slechte huisvesting en onderhoud of een besmetting met wormlarven werden als mogelijkheid beschouwd.
Al deze veronderstellingen zijn echter door onderzoeken achterhaald.

Een verklaring die langere tijd veel bijval kreeg was die van een overgevoeligheid voor gras. Deze veronderstelling klonk heel aannemelijk omdat het eczeem steeds optrad als de paarden in de lente de wei ingingen en weer afnam als ze in de herfst op stal gingen. Bovendien kwam het eczeem alleen voor bij paarden die het hele seizoen in de wei stonden. Toen daarnaast ook nog eens bleek dat het op stal zetten een “genezende” werking op het eczeem had, leek het logisch de oorzaak te zoeken in het jonge gras met een hoog eiwitgehalte. Deze schijnbaar zo logische redenering had echter ook wat tegenstrijdigheden. Zo hadden veel paarden in september, als het gras allang zijn hoge eiwitgehalte verloren heeft, een hernieuwde opleving van het zomereczeem.
Het hoge eiwitgehalte als oorzaak verloor zo een deel van zijn geloofwaardigheid en kon zelfs door een simpel experiment weerlegd worden.
Als het verse gras de oorzaak zou zijn zouden paarden met eczeem die op stal gezet werden en tegelijkertijd vers gemaaid gras gevoerd kregen het eczeem moeten blijven houden. Dit bleek echter niet het geval. Het gras kon dus de oorzaak niet zijn.
In Australië en Japan werd reeds 30 jaar geleden het vermoeden geopperd dat een allergie voor de steek van een insect de werkelijke oorzaak zou zijn. De verbetering van het eczeem bij opstallen en het feit dat een grasovergevoeligheid als mogelijke oorzaak was weggevallen droegen er toe bij dat onderzoekers zich meer gingen richten op de mogelijkheid van een insect als oorzaak. Daarbij bleek dat het verschijnen van het eczeem en de periodieke verergeringen parallel liepen met de vliegtijden en het uitkomen van de eitjes van een aantal insecten. Andere onderzoekers kwamen tot de conclusie dat het eczeem in sommige landen alleen in bepaalde geografische regionen optrad, met name die met een mild vochtig klimaat die belangrijke broed- en vlieggebieden waren van bepaalde insecten. Daarnaast stelde men vast dat paarden met zomereczeem duidelijk angstiger en/of geïrriteerder op insecten reageerden dan paarden die geen eczeem hadden.
Microscopische onderzoeken, tenslotte, toonden aan dat het hier een allergische huidreactie betrof. Ook het feit dat uit een hele kudde soms slechts één of twee paarden zomereczeem krijgen wijst op een individuele overgevoeligheidsreactie, ofwel een allergie.
Alle informatie samen wees een miniscuul insectje, de Culicoïdes, aan als de veroorzaker van al dit leed.

De Culicoïdes
De verantwoordelijke mugjes zijn heel klein, niet groter dan een vlo of een speldeknop, en behoren tot de familie der Culicoïdes. Zij kunnen per land verschillen.
De vrouwtjes van de culicoïdes leggen hun eitjes bij voorkeur in vochtig zand, rottende plantenresten en modderkanten van zoetwaterpartijen (vijvers, sloten etc.). De ontwikkeling van eitje tot mug vindt plaats via meerdere larve stadia en een poppenstadium, en duurt ongeveer 4 maanden. Zo zijn er twee hoogtepunten in de populatie van de vliegjes te herkennen. De eerste in april en mei, aan het eind van de winter als de eerste generatie van het jaar uitkomt; de tweede in september, als de eitjes die aan het begin van de zomer zijn gelegd uitkomen.
De activiteit van deze insecten hangt nauw samen met het weertype, evenals het optreden of verergeren van het zomereczeem. Ook het voorkomen van de mugjes op bepaalde uren van de dag werd in verband gebracht met de jeuk. De meeste culicoïdes zijn schemeringsmugjes, die niet bij fel zonlicht vliegen, maar kort voor en na zonsondergang (ongeveer van 17.00 tot 22.00 uur) actief worden. Rond deze tijd worden de paarden het meest gestoken en zijn dan ook vaak onrustig. Maar ook in de vroege morgen van ongeveer 4.00 tot 7.00 uur en in de late avonduren kunnen de vliegjes actief zijn. Ze verschijnen tegen de zomer, als de nachttemperaturen boven de 10 graden komen en zijn op hun actiefst in de zomermaanden, maar in een zachte herfst kunnen ze zelfs tot ver in oktober voorkomen.
Culicoïdes komen voornamelijk voor waar het klimaat vochtig warm is en waar weinig wind is. Op regenachtige en winderige dagen is hun activiteit tot een minimum gereduceerd.
Op warme, zonnige dagen laten ze zich overdag niet zien en komen pas tevoorschijn tegen zonsondergang, maar op warme vochtige dagen zonder directe zonneschijn kunnen ze de hele dag actief zijn. Dit zijn dan ook de “Eczeemdagen” bij uitstek.

De voorkeursplaatsen voor steken op het paard zijn de rug, oren, buik, manekam, staartwortel, kruis en schoft. Op deze plaatsen komt het eczeem dan ook het meeste voor.
Culicoïdes zijn geen gewone muggen, deze komen namelijk graag in huizen en stallen op zoek naar voedsel (bloed), maar de culicoïdes doen dit nooit. Zij blijven buiten. Vandaar dat opstallen een doeltreffende maatregel is om zomereczeem te voorkomen.
Een Engels onderzoeksteam kwam echter tot de ontdekking dat een aantal paarden ondanks dat ze op stal stonden toch last bleven houden van zomereczeem. De oorzaak daarvan was volgens hen de stalvlieg, een steekvlieg met de Latijnse naam Stomoxys calcitrans. Deze steekvliegen komen wel binnen in stallen, waar de culicoïdes niet naar binnen gaat.
Als algemene conclusie mogen we dus stellen dat de culicoïdes de grootste boosdoeners zijn bij het ontstaan van zomereczeem, maar dat zo af en toe ook andere insecten verantwoordelijk kunnen zijn.

Geschiedenis
Over de geschiedenis van het zomereczeem is weinig zinnigs te vermelden aangezien de waarnemingen elkaar vaak tegenspreken. Volgens paardenhandelaren kwam de aandoening in Nederland voor 1930 nooit of zeer sporadisch voor. Daarentegen werd reeds in 1840 het zomereczeem in India en Australië door wetenschappers beschreven.

Voorkomen en verspreiding
Zomereczeem komt wereldwijd voor en daarbij zijn met betrekking tot de oorzaken, het verloop en de symptomen duidelijke overeenkomsten te zien. In Nederland spreekt men van zomereczeem, zomerschurft of ook wel staart- en manenjeuk, in Duitsland is “Sommerekzem” de officiële benaming. De Engelsen spreken van “Sweet-itch” en in Frankrijk noemt men de ziekte “Ardeurs”; een woord dat zowel brandende warmte, vuur, als heftigheid betekent en daarmee de intensiteit van de aandoening prachtig weergeeft. De Japanners spreken van “Kasen disease” en in Australië is de ziekte vernoemd naar de streek waar het het meeste voorkomt, namelijk “Queensland itch”.
De percentages aangedane paarden zijn in de afzonderlijke landen sterk verschillend. In Queensland (Australië) zijn ongeveer 32% van de weidepaarden aangedaan, voor Frankrijk verschillen de cijfers tussen 5% en 20%. In Israël lijdt ongeveer 21% van de paarden aan zomereczeem. Een bijzonder laag percentage komt van Japan, waar ongeveer 4% van de paarden zomereczeem heeft, terwijl Engeland met een schatting van 2% en Zwitserland met 3% daar nog onder blijven. Bij onze oosterburen, in Duitsland, werden in 1986 cijfers van ongeveer 24% genoemd en in Nederland zijn in sommige gebieden tot 50% van de weidepaarden lijder aan zomereczeem. Voor deze grote verschillen in percentages zijn voor een groot deel de klimatologische invloeden verantwoordelijk. Dat op IJsland het zomereczeem bijvoorbeeld niet voorkomt is aan het rauwe klimaat daar te danken, waardoor de insecten geen overlevingskansen hebben. Ook aan de kust, waar meestal een straffe bries waait, hebben de culicoïdes het moeilijk. Dat zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat het percentage eczeempaarden in Engeland, dat immers ook een eiland is met een lange kustlijn, zo laag is.
Bij de hierboven vermelde percentages dient ook vermeld te worden dat in veel gevallen niet exact aangegeven was of de onderzoekers alleen weidepaarden, of een gemengde groep weide- en stalpaarden hebben onderzocht.

Invloeden
Een regelmatig terugkerende vraag is of er rassen zijn die meer kans hebben om zomereczeem te krijgen. In principe kunnen alle paardenrassen zomereczeem krijgen, zelfs bij ezels en muilezels is het waargenomen. Op grond van de oorzaak (de allergische reactie op insectensteken) komt het natuurlijk het meeste voor bij paarden die in de wei staan en die niet, zoals stalpaarden, tegen de steek van de insecten beschermd zijn. In Nederland zijn dat voornamelijk pony’s, omdat de meeste grote paarden op stal gehouden worden. Staan grote paarden echter de gehele zomer in de wei, dan komt onder hen ook evenveel zomereczeem voor. Zo zijn er veel verhalen bekend over engelse volbloedveulens die hun eerste levensjaren in de wei doorbrengen en dan vaak zomereczeem ontwikkelen. Als zij naderhand voor training op stal gezet worden, verdwijnen de symptomen.
In Amerika wordt zomereczeem waargenomen bij Appaloosa’s, Pinto’s en Quarter-horses. Maar ook bij Arabieren, alle ponyrassen en warmbloedpaarden is zomereczeem waargenomen. Oudere publicaties beschrijven het voorkomen van zomereczeem bij koudbloedpaarden die destijds, voor de komst van de tractor, veelvuldig als trekpaard gebruikt werden op boerderijen.
We kunnen dus vaststellen dat er geen bepaald ras is waarbij zomereczeem vaker voorkomt. Bepalend zijn de omgevingsfactoren, dat wil zeggen: of de dieren blootgesteld worden aan de steken van de insecten of niet. Daarom lijkt het of IJslanders, Shetlanders, Haflingers en andere rassen die bij voorkeur de hele zomer, of het hele jaar, in de wei staan vaker het slachtoffer zijn.
In de loop der tijd werden ook vermoedens geuit dat paarden met een donkere haarkleur (zwarten en bruinen) vaker het slachtoffer van zomereczeem zouden zijn dan paarden met een andere haarkleur. Het lijkt echter logischer aan te nemen dat er nu eenmaal veel bruine en zwarte paarden zijn en dat zij daarom ook procentueel een groot deel van de eczeempaarden uitmaken. Dat wil echter niet zeggen dat ze ook inderdaad vaker eczeem hebben.
Veelal wordt verondersteld dat hengsten minder vaak zomereczeem zouden hebben dan merries en ruinen. Ook hier zijn het de omstandigheden die tot deze waarnemingen leiden. Hengsten staan in het algemeen vaker op stal, maar dekken zij in de kudde op het land, dan lopen zij evenveel kans om zomereczeem te krijgen als merries en ruinen.

Standplaats en wijze van stallen
Van bijzonder grote invloed op het optreden van zomereczeem is de wijze waarop het paard gehouden wordt. Dat is logisch als je voor ogen houdt dat de aanleidende oorzaak de steek van een insect is. Wordt door de wijze van houden voorkomen dat het paard gestoken wordt, bijvoorbeeld door het op stal te zetten, dan zal het zomereczeem niet tot uiting komen. Ook de bouw van de stal heeft daarbij invloed op het wel of niet voorkomen van het eczeem. Zo zal een inloopstal, die aan één zijde open is en midden op het land staat, het paard niet voldoende bescherming bieden tegen de muggen.
In binnenboxen, die bijvoorbeeld in maneges gebruikelijk zijn, dringen weliswaar grote aantallen vliegen binnen, maar niet de voor het eczeem verantwoordelijke culicoïdes. Dergelijke stallen bieden dan ook een afdoende bescherming tegen het zomereczeem.
Daarnaast speelt ook de standplaats van het paard een grote rol bij het ontstaan van het eczeem. Aangezien de culicoïdes een voorkeur hebben voor een vochtig, warm klimaat en een windstille omgeving, zal het eczeem in koelere streken veel minder voorkomen. Ook aan de kust, waar windstil weer bijna een uitzondering is, komt het vrijwel niet voor. Verder blijkt ook de hoogte bij te dragen aan het voorkomen van de culicoïdes. Op weilanden, gelegen boven 300 tot 500 meter hoogte, komt het zomereczeem veel minder voor.

Alles nog eens kort samengevat.

Van invloed op het zomereczeem zijn:

  • Tijd op de dag: enige uren voor en na zonsopgang en enige uren voor en na zonsondergang zijn de muggen het actiefst en hebben de paarden dus het meeste last van de steken.
  • Het weer: op warme, vochtige dagen, vooral als daarbij de lucht betrokken is, bij drukkend weer, dat vaak voorafgaat aan een onweersbui en bij windstil weer en na regen op een warme dag, als alles nog vochtig is, zullen de meeste mugjes actief zijn.
  • Wijze van stallen: paarden die 24 uur per etmaal op stal staan, hebben vrijwel nooit last van zomereczeem doordat zij niet met de insecten in aanraking komen.
  • Ligging van het weiland: in het binnenland, waar het vaker warm en vochtig is; op weiland dat omringd wordt door bos, ten eerste omdat de bomen de wind wegvangen, bovendien kunnen rottende plantendelen in het bos als broedplaats voor de culicoïdes dienen en op weilanden waar water in de buurt is, vochtige plaatsen zijn een voorkeursbroedplaats voor de culicoïdes komt vaker zomereczeem voor.
  • De gevoeligheid van het paard, tenslotte, is doorslaggevend voor het ontstaan van zomereczeem. Niet alle weidepaarden in een bepaalde streek lijden aan zomereczeem, het zijn alleen de gevoelige dieren die worden aangetast.

Symptomen
De symptomen die het eerst opvallen en ook karakteristiek zijn voor zomereczeem zijn de sterke onrust, intense jeuk en zwelling van de aangedane delen. Verder zijn de haren van de manen en staart glansloos en zien er ruig uit. De uiterlijke verschijnselen kunnen sterk verschillen, variërend van kleine plekjes die jeuken en een lichte jeuk aan de staartwortel tot aan een totale huidverandering en volledig afschuren van staartwortel- en manenhaar.
Voordat het eigenlijke zomereczeem uitbreekt is er vaak een soort voorstadium waarbij het paard bultjes op de huid heeft; in grootte variërend van een speldenknopje tot de grootte van een gulden. Deze verhevenheden trekken echter snel weg, waarna de jeuk begint. De jeuk beperkt zich tot de voorkeurssteekplaatsen van de muggen. Paarden met zomereczeem schuren erg veel en dit heeft dan weer tot gevolg dat de haren afbreken, de huid kapot gaat en er wondjes of wonden ontstaan die dan weer kunnen ontsteken en het geheel nog verergeren. Op deze schuurplaatsen wordt de werking van de huid volledig verstoord, en de haren vallen uit. Deze plekken zijn al snel volledig kaal en in zware gevallen verandert de huid door het voortdurend schuren. Doordat er steeds een prikkeling van de huid is raakt deze verdikt en stug, ook doordat er constant wondjes zijn die genezen en er op die plaatsen littekenweefsel gevormd wordt. Uiteindelijk ontstaat dan een beeld van een dikke, stugge, gerimpelde huid, soms haarloos of bedekt met korsten en schilfers. Vooral op de schoft en in de manekam ontstaan diepe plooien. Bovendien krijgt de huid op die plaatsen een grijs uiterlijk en is vaak erg droog; de huid ziet er “schurftig” uit. Als er in de diepte van de plooien kloven ontstaan kunnen die geïnfecteerd raken; daarbij ontstaat het beeld van een nattend, schilferend en etterend eczeem.
In bijna alle gevallen worden de manekam en staartwortel als eerste kaal geschuurd. Paarden met zomereczeem zijn vooral in de avonduren onrustig en ijsberen dan door het land, slaan met de staart naar vliegen en stampen met de achterbenen tegen de buik. Ze happen na bijna elk hapje gras naar hun rug om de insecten te verjagen.
De paarden schuren aan alles waar ze aan kunnen schuren, zoals hekken, bomen, hooiruif, of proberen met welhaast acrobatische toeren in de jeukende plekken te bijten. Op die manier kunnen ze in slechts enkele dagen hun zorgvuldig verzorgde manen en staart volledig afschuren. Paarden die je de mogelijkheid ontneemt om te schuren (elektrisch band, geen bomen in de wei) rollen veel, of schuren als een zittende hond met hun staartwortel over de grond. Ook andere paarden uit de kudde worden ingeschakeld om de jeukende plekken te bebijten. Twee eczeempaarden in één kudde kunnen dit bij elkaar met zoveel overtuiging doen dat ze elkaar tot bloedens toe open bijten. Ook het “treinen” is een geliefde bezigheid van eczeempaarden. Door achter elkaar aan te lopen met het hoofd in de buurt van de slaande staart van hun voorganger hopen ze aan de insecten te ontkomen.
Naast de jeuk en de uiterlijke veranderingen aan de huid hebben sommige paarden ook een achteruitgaande conditie omdat ze zich, door het voortdurend “ijsberen” en schuren, te weinig tijd gunnen om te grazen. De dieren kunnen soms lastig of zelfs onhandelbaar worden doordat ze tot het uiterste geïrriteerd zijn door de jeuk.

Uitwendige behandeling
Tot op heden is er nog geen medicijn voorhanden dat symptoombestrijding te boven gaat en genezing kan bewerkstelligen. Dat wil zeggen dat de oorzaak niet wordt aangepakt, maar alleen de symptomen worden bestreden.
Voor symptoombestrijding zijn diverse lotions, emulsies en cremes in de handel. Ze moeten met veel zorg en consequent gebruikt worden en hebben zelfs dan niet altijd het gewenste effect.
De meeste hebben een jeukstillende en wondhelende werking en zorgen voor een snelle wederbeharing van de kaal geschuurde plekken. Sommige middelen combineren de wondhelende eigenschappen met insektafweer.

Huidemulsie van Aphythom maakt ook gebruik van een dergelijke gecombineerde werking. Naast ingrediënten die een wondhelende en jeukstillende werking hebben, zijn ook insectwerende en huidverzachtende stoffen toegevoegd. Daardoor ontstaat een totaalwerking die alle afzonderlijke symptomen van het zomereczeem gunstig beïnvloedt. Het grote verschil met andere middelen voor uitwendig gebruik is dat de huidemulsie alleen natuurlijke grondstoffen bevat. Aan de emulsie zijn een aantal kruidentincturen en etherische oliën toegevoegd die voor deze totaalwerking verantwoordelijk zijn. Deze natuurlijke grondstoffen hebben als voordeel dat er geen gewenning optreedt bij langdurig gebruik. Bovendien worden de werkzame bestanddelen goed door de huid opgenomen, waardoor ze ook in de diepere huidlagen een helende werking hebben. Hoewel het een middel voor uitwendig gebruik is blijft de werking dus niet beperkt tot het bestrijden van de uitwendige verschijnselen. De stoffen die in de huid doordringen zetten daar de weefsels aan tot genezing.